Vestingwerken
De vestingwerken van Roermond is één van de archeologieprojecten van Stichting Rura. Het onderzoek heeft o.a. geleid tot de wederopbouw van het Heksenhuuske, onderdeel van het Cattentoren complex.
Tot het laatste kwart van de 18de eeuw heeft Roermond veilig achter een “dikke” vestingmuur gelegen. Van deze stadswallen rond 1200 opgeworpen uit aarde en later uitgebreid en uitgebouwd van steen zijn nog enige restanten bewaard gebleven, terwijl op verschillende plekken in de stad het verloop van stadswal met toren(s) en stadspoort(en) zichtbaar is gemaakt in de bestrating.
Ontstaan en eerste omwalling
De graven van Gelre wisten vanaf het begin van de 12de eeuw met wisselend succes hun gebied regelmatig uit te breiden o.a. richting Maas. Zo kwam ook de strategische plek waarop later Roermond is ontstaan (nabij een kruising van een belangrijke land- en waterweg), in hun bezit. De kleine nederzetting die daar ontstond zal als oudste beschermingsvorm een aarden wal gehad hebben met daarop een palissade (een uit een rij van aangepunte palen gebouwde verdedigingsgordel) waarin poorten, aanvankelijk voornamelijk in hout uitgevoerd.
Nadat de Duits Rooms koning Otto van Brunswijk, beter bekend als Otto IV, in 1213 de dan bestaande nederzetting (de door een kroniekschrijver genoemde “villa optima”) verwoest had vanwege de in zijn ogen steeds maar toenemende macht van de Geldersen, liet de graaf van Gelre planmatig een nieuwe (grotere) nederzetting aanleggen met een stenen ommuring, marktplaats en straten die vanaf de markt neerwaarts liepen richting de rivier de Roer om dreiging van buitenaf in de toekomst te voorkomen.
Tweede omwalling
Allengs verwierf de nederzetting stadsrechten. In de 14de eeuw besloot de graaf van Gelre, die zich inmiddels hertog mocht noemen, de hoofdbedding van de Maas te verleggen ter promotie van de handel binnen de stadsmuren. De Maas die eerst ter hoogte van Horn stroomde, werd nu, door een doorgraving bij het dorp Ool (ten zuiden van Roermond) tussen 1338 en 1342, dichter naar de stadsmuur geleid.
Na deze verlegging bleek de noord-westelijke “punt” (waar Roermond als eerste nederzettinkje begon: het Castrum Buitenop) te kwetsbaar voor aanvallen van vijandige legers. Daarom werd die “punt” afgegraven en rondom de gehele, inmiddels buiten de (eerste) muren gegroeide, stad een (ver)nieuw(d)e stenen muur aangelegd (de zogenaamde tweede omwalling).
Poorten en torens
Omstreeks 1550 had de stadsmuur het verloop van de tegenwoordige singels en bestond het gehele verdedigingswerk uit 24 torens en tien poorten. Het had een lengte van 2895 meter. Vier poorten vormden de belangrijkste toegangswegen tot de stad. De Venlose Poort (een dubbelpoort!), de Maasnielderpoort, de Kapellerpoort of Zwartbroekpoort, waardoor de handelsroute vanuit Aken en Heinsberg de stad binnenkwam, en de dubbele Brugpoort voor de handelslieden die vanuit het zuiden en westen de stad naderden. Kleinere poorten waren onder meer de Kraanpoort of Inopperpoort die leidde naar de stadskraan, de St. Janspoort of Koepoort, waardoor het vee naar de stadswei werd gedreven en de Spoelpoort die toegang gaf tot een plek aan de St. Jansmaas (een oude Maas-/Roerarm) waar het laken en de wol gewassen werd. De Molenpoort of Ezelspoort functioneerde als doorgang naar het belangrijke middeleeuwse industriegebied aan de Roer (watermolens).
De stadsmuur werd ongeveer om de honderd meter door een toren gemarkeerd. Meestal bevonden zich op die torens wachtposten. De omgrachting van de stad werd toentertijd respectievelijk gevormd door een dubbele, droge gracht lopend vanaf de Kattentoren in het Noorden langs de oost- en zuidzijde van de stad naar de Ezelspoort in het zuid-westen, de Roer die vanaf de Ezelspoort tot de Kraanpoort als natte gracht fungeerde en een Maas-/Roerarm aan de noordzijde van de stad.
Rattentoren
De Rattentoren aan de Pastoorswal is het enige imposante overblijfsel dat herinnert aan de torens van weleer. Waarschijnlijk is deze toren bewaard gebleven omdat er achter een (hooggelegen) kerkhof lag. In de volksmond wordt hij Rattentoren genoemd vanwege het gegeven dat in vroeger dagen er vlakbij een vuilnisbelt heeft gelegen en het daar krioelde van de ratten.
Cattentoren
Schamele resten van een ‘pendant’ treffen we aan verderop langs de Wilhelminasingel. Dit restant maakte deel uit van de Cattentoren. De benaming heeft echter niets te maken met ons geliefde huisdier, maar komt waarschijnlijk van een ter hoogte van de toren verbreding van de muur (te smal ter plaatse voor het beoogde doel) of de ophoging achter de muur vlakbij genoemde toren met het doel daarop geschut te plaatsen. De ‘cat’ of ‘kat’ was o.a. een soort kanon.
Bastions
Door de steeds grotere kracht van vuurwapens tegen het einde van de Middeleeuwen vonden er steeds aanpassingen plaats met het oog op optimale verdediging. Zo werden een tiental van de in totaal vierentwintig torens later (na 1568) van hun spits ontdaan een “afgeplat” om er geschut op te kunnen plaatsen. In die tijd ging men er ook toe over om aarden wallen op te werpen (in Roermond ook aan de binnenzijde van de wal!) en volgde, vanaf die 16de tot en met de 18de eeuw, de aanleg van een ingewikkeld systeem van bastions, ravelijnen en wat daar meer bij hoorde. In Roermond is daar zo goed als niets meer van boven de grond te zien.
Afbraak
In 1782 besloot keizer Jozef II tot opheffing van de vesting Roermond. Hij beval daarbij tevens de vestingwerken te slechten. Met de “puin” werden de grachten opgevuld. Niet alles werd toen ontmanteld. De Franse bezetters lieten de resterende vestingwerken voor wat ze waren, maar na hun vertrek zette men de systematische afbraak van vestingwerken en stadsomwalling voort. Vooral tussen 1830 en 1843 is flink gesloopt, ook al in het kader van een soort werkverschaffing. Zo verdween in 1842/1843 het laatste zichtbare gedeelte van de middeleeuwse stadsmuur. Waar eens de grachten liepen werden aan het einde van de 19de eeuw de huidige singels aangelegd.